Is uw vordering van de NMBS niet na één jaar al verjaard?
U heeft enige tijd geleden zonder een geldig vervoerbewijs op zak te hebben de trein genomen en de treinbegeleider heeft deze onregelmatigheid vastgesteld. U heeft echter de ritprijs en de forfaitaire schadevergoeding destijds niet betaald, en nu krijgt u een aanmaning van Modero Gerechtsdeurwaarders die alsnog de betaling van de ritprijs en de forfaitaire schadevergoeding vordert. Kan dat, mag dat na meer dan één jaar?
De Wet van 25 augustus 1891 “houdende herziening van de titel van het Wetboek van Koophandel betreffende de vervoerovereenkomst” stelt dat vorderingen die voortvloeien uit een vervoersovereenkomst verjaren na een termijn van één jaar. De juiste en volledige tekst van deze zin luidt echter : “De rechtsvorderingen ontstaan uit de overeenkomst van personenvervoer, met uitzondering van die welke volgen uit een strafbaar feit, verjaren door verloop van één jaar.”
Met andere woorden : als het rijden zonder een geldig vervoersbewijs een strafbaar feit uitmaakt, dan kan al geen beroep gedaan worden op deze bijzondere verjaringstermijn van één jaar voor de vorderingen van de NMBS.
Het Koninklijk Besluit van 20 december 2007 “houdende reglement van de politie op de spoorwegen” stelt in artikel 15 §1 : “De spoorvoertuigen en perrons zijn enkel toegankelijk voor de reizigers die, in overeenstemming met de algemene vervoersvoorwaarden van de betrokken spoorwegonderneming, in het bezit zijn van een geldig vervoerbewijs, of die zich naar deze algemene vervoersvoorwaarden schikken om er zich één aan te schaffen.
Artikel 18§1 van dit K.B. voegt daaraan toe : “§ 1. De overtreding van de bepalingen van dit besluit zijn met toepassing van artikel 3 van de wet van 12 april 1835 rakende de tolrechten en de reglementen van politie nopens de ijzeren weg strafbaar, zelfs indien zij uit onachtzaamheid worden gepleegd.
(Dit K.B. is maar in werking getreden op 14 augustus 2008, maar tot aan die datum gold het Koninklijk Besluit van 4 april 1895 “houdende voorschriften betreffende de maatregelen, na te komen voor het reizigersvervoer over Staatsspoorwegen en over de vergunde spoorwegen”, met gelijkaardige bepalingen in de artikelen 3 en 10.)
Ook de Correctionele Rechtbanken van Charleroi en Antwerpen hebben het “zwartrijden” uitdrukkelijk als een misdrijf beschouwd (vonnissen van 21 juni 1983, resp. 15 november 2002).
Hierdoor is de bijzondere verjaringstermijn dus niet van toepassing op de rechtsvordering van de NMBS ten aanzien van personen die vervoerd werden zonder in het bezit te zijn van een geldig vervoersbewijs (geen ticket of geen abonnement).
De vordering van de NMBS is een burgerlijke vordering tot vergoeding van de geleden schade. Er is ook geen vervoersovereenkomst tussen de NMBS en de reiziger – deze laatste heeft immers niet zijn deel van de overeenkomst nageleefd, namelijk het aanschaffen en/of kunnen voorleggen van een geldig vervoersbewijs.
Het Hof van Beroep van Brussel heeft dat ook bevestigd in zijn arrest van 8 april 1987 : “Art. 9, lid 4 van de Wet van 25 augustus 1891 betreffende het vervoer van personen sluit de verjaring van één jaar uit wat betreft de vorderingen die volgen uit een feit dat door de strafwet als misdrijf is gekwalificeerd. Het betreft dan wel een vordering ex delicto of quasi delicto die onderworpen is aan het gemeen recht, zowel wat de verjaring als wat de bewijslast betreft.”
De burgerlijke vordering van de NMBS is dus een niet-contractuele vordering. Artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de termijnen voor deze burgerlijke, niet-contractuele vorderingen 5 jaar is.
Op 19 januari 2012 heeft Minister van Overheidsbedrijven Paul Magnette in de Kamer bevestigd dat de verjaringstermijn 5 jaar is. Het volledige antwoord op de parlementaire vraag leest u hier.
Tot slot moet ook nog onderlijnd worden dat de verjaring moet ingeroepen worden door de schuldenaar. Zolang de verjaring niet is ingeroepen, blijft de vordering van de NMBS opeisbaar, en kan zij minnelijk en zo nodig gerechtelijk worden ingevorderd.